Ondermijning van de rechtsstaat

Wanneer “vermoedens” de rechtsstaat ondermijnen.

Het fundament van onze rechtsstaat rust op een krachtig beginsel: iedereen is onschuldig tot het tegendeel onomstotelijk is bewezen.

Deze onschuldpresumptie, verankerd in onze Grondwet en internationale verdragen, is de hoeksteen van een eerlijk en rechtvaardig strafproces. Het beschermt individuen tegen willekeur en voorkomt dat de staat haar macht ongebreideld kan uitoefenen.

Maar wat gebeurt er wanneer dit fundamentele principe in de praktijk erodeert? Wanneer vermoedens de plaats innemen van bewijs en de bewijslast onterecht bij de verdachte komt te liggen?

De alarmerende woorden van Pieter Knabben schetsen een onthutsend beeld: in veel gevallen lijkt de onschuldpresumptie te verschuiven naar een plicht tot onschuldbewijs. Een dergelijke verschuiving is niet alleen een schending van fundamentele rechten, maar ondermijnt ook het vertrouwen in de rechtsstaat zelf.

Wanneer burgers het gevoel krijgen dat ze hun onschuld moeten bevechten tegen een machtige en goed gefinancierde overheid, ontstaat een diep gevoel van onrechtvaardigheid.

De kritiek dat het Openbaar Ministerie (OM) en de politie mede verantwoordelijk zijn voor deze erosie is dan ook niet lichtvaardig.

Er zijn schrijnende voorbeelden waarbij veroordelingen lijken te berusten op vage vermoedens en onvoldoende getoetste getuigenverklaringen, soms zelfs gekleurd of op elkaar afgestemd. In situaties waarin slachtoffers zelf meerdere aangiftes doen tegen de werkelijke daders, maar stuiten op desinteresse en een gebrek aan capaciteit bij de opsporingsinstanties, wordt de frustratie begrijpelijk.

Het is een perverse situatie wanneer het slachtoffer zich genoodzaakt ziet om zelf onderzoek te verrichten, simpelweg omdat de aangewezen instanties tekortschieten.

De ongelijke strijd waar Knabben ons op wijst, is een cruciaal aspect van dit probleem. Een verdachte, vaak met beperkte middelen, staat tegenover een OM met een uitgebreid apparaat van onderzoekers en deskundigen.

Het ontbreken van financiële mogelijkheden om zelfstandig forensisch onderzoek te laten verrichten of contra-expertise in te schakelen, kan leiden tot een ernstige verstoring van het proces.

De waarheid komt mogelijk niet aan het licht, niet omdat de verdachte schuldig is, maar simpelweg omdat de middelen ontbreken om zijn onschuld te bewijzen.

Dit tast niet alleen het lot van individuele verdachten aan, maar heeft bredere consequenties voor de rechtsstaat. Wanneer het vertrouwen in een eerlijk proces afneemt, erodeert ook het gezag van de rechtspraak. Burgers verliezen het geloof in de beschermende functie van de wet en kunnen zich machteloos voelen tegenover overheidsinstanties.

Het is van cruciaal belang dat de onschuldpresumptie niet slechts een papieren tijger blijft, maar in de praktijk daadwerkelijk wordt nageleefd.

Dit vereist een cultuuromslag binnen het OM en de politie, waarbij de focus verschuift van het zo snel mogelijk sluiten van zaken naar een grondig en objectief onderzoek dat alle mogelijke scenario’s in overweging neemt.

Er moet geïnvesteerd worden in opleiding en middelen om de kwaliteit van opsporing en vervolging te waarborgen. Daarnaast is het essentieel dat verdachten, ongeacht hun financiële positie, toegang hebben tot adequate juridische bijstand en de mogelijkheid om zelfstandig onderzoek te laten verrichten indien nodig.

De onschuldpresumptie is geen vrijbrief voor criminelen, maar een fundamenteel recht dat de basis vormt van een beschaafde rechtsstaat. Het is de plicht van alle actoren binnen het strafrechtelijk systeem om dit principe te bewaken en te voorkomen dat door incompetentie, desinteresse of een tunnelvisie de bewijslast onterecht wordt omgekeerd.

Alleen dan kunnen we garanderen dat recht daadwerkelijk geschiedt en het vertrouwen in onze rechtsstaat behouden blijft.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Deel:

Meer Berichten

Word lid van de Insolventie Academy